Kansenongelijkheid niet kleiner.

De Algemene Rekenkamer stelt in haar definitieve rapport ‘Op weg naar gelijke kansen in het middelbare beroepsonderwijs’, dat de inzet van 1,6 miljard euro naast het vaste mbo-budget de kansenongelijkheid en de achterstanden niet heeft verkleind. Van de concrete afspraken tussen de minister van OCW en besturen van mbo-scholen over gelijke kansen voor studenten die tot betere resultaten kunnen leiden, is weinig terecht gekomen. “Uit het onderzoek blijkt dat het bewijs ontbreekt dat de huidige stimuleringsmaatregelen van de minister van OCW de ongelijke kansen in het mbo terugdringen”, aldus de Algemene Rekenkamer.

Volgens de Algemene Rekenkamer laat het onderzoek zien dat veel studenten tevreden zijn over het mbo. De minister heeft al wel de positie van studenten in het mbo verbeterd via studiefinanciering en een OV-kaart. Mbo-instellingen hebben ook extra geld ingezet voor meer leermiddelen en personele inzet om achterstanden weg te werken. Dat heeft enig effect gehad, maar door gebrek aan informatie is niet duidelijk hoeveel. Voor de komende jaren is er weer extra geld uit de OCW-begroting beschikbaar voor het terugdringen van kansenongelijkheid. Doch geeft de minister onvoldoende aan het mbo aan, wat dit geld op moet leveren.

De Algemene Rekenkamer heeft op 12 september 2023 een eerste publicatie over dit onderzoek aan het parlement aangeboden. Het volledige onderzoek ‘Op weg naar gelijke kansen in het middelbare beroepsonderwijs – wat zeggen data en praktijk?’ is op 14 februari 2024 gepubliceerd en aan het parlement aangeboden.

Bron: Algemene Rekenkamer, Op weg naar gelijke kansen in het middelbare beroepsonderwijs – wat zeggen data en praktijk?, 14-02-2024.

Download het onderzoek

Een sprookje of een nachtmerrie…

Door: Micha van der Wolk, bestuurslid Platform Medezeggenschap MBO

Er was eens een enthousiast mbo-team dat heel graag een nieuwe collega wilde opleiden tot docent Nederlands. De achtergrond was dat er een tekort was aan docenten Nederlands en dat de opgave om studenten hun taalvaardigheden op niveau van de diploma-eisen te brengen erg groot was in de context van de grootsteedse problematiek. De werkbegeleider maakte werk van de wens van het team en er meldde zich een eerstejaars stagiaire van de deeltijdopleiding Nederlands van de hogeschool. Ze had zelf na het vmbo op het mbo gezeten en wilde graag zich in het mbo ontwikkelen tot docent Nederlands. Ze was 25 jaar oud, en alleenstaand, moeder en moest dus naast haar deeltijdopleiding werken om haar rekeningen te kunnen betalen. Ze werkte in de zorg, maar de maand was steeds te lang of haar inkomen schoot tekort.

Als stagiaire kreeg ze de kans te experimenten en mee te kijken in de oriëntatiefase van haar eerste stageperiode. Van zelf lesgeven was nog geen sprake. Haar vakcoach liet haar zien wat het instroomniveau van haar studenten was. De stagiaire schrok hiervan. Bijna de helft van de startende eerstejaars haalden niet het niveau van 1F. Terwijl 3F de diploma-eis was.

Na de drie maanden oriënteren meldde de stagiaire tijdens een begeleidingsgesprek aan de werkbegeleider dat ze een nieuwe bijbaan had gevonden. Ze kon bij Maandag zelfstandig aan de slag als docent Nederlands op een vmbo in een van de welbekende prachtwijken. Dit zou betekenen dat ze, met drie maanden ervaring als student/stagiaire van de lerarenopleiding Nederlands als docent les zou gaan geven aan de leerlingen op een van de toeleverende scholen van de mbo-opleiding waar ze zelf haar oriënterende stage deed.

Maandag neemt een student uit het eerste jaar van de lerarenopleiding aan en zendt haar uit als docent Nederlands in het vmbo. Dat is door Maandag ingegeven door winstbejag en korte termijn denken: los van of ze het zou kunnen is het afbreukrisico voor deze stagiair levensgroot. De vmbo lijkt in paniek: er is een schreeuwend tekort aan bevoegde docenten Nederlands en dit is wat ze dan blijkbaar doen. Los van de veronderstelde kwaliteiten en inzet van de stagiaire is het goed even stil te staan bij de leerlingen en hun ouders die verwachten dat ze op de vmbo goed onderwijs krijgen en een mooi diploma zullen verdienen waarmee ze naar het mbo kunnen om hun droom waar te maken. De realiteit is anders: de leerlingen in het vmbo krijgen een onervaren en onbevoegde docent die zelf het vak leert als stagiaire in het mbo. Daar, in het mbo, komen haar leerlingen binnen met een bijzonder laag niveau Nederlands, waar collega’s hun benen uit hun lijf lopen om de studenten aan de diploma-eisen te laten voldoen. Onbegonnen werk!

Dit artikel is ook verschenen in ‘Het Onderwijsblad’ (AOb) van februari 2024 onder de titel ‘Vmbo in paniek’.

AOb boos op schoolbesturen

Leraren in het Amsterdamse primair onderwijs krijgen – als het aan de bestuurders in de hoofdstad ligt – een coördinerende rol. Onbevoegden zoals ‘kunstenaars, accountants en musici’ zullen vaker voor de klas gaan. Dat staat vandaag op de voorpagina van Het Parool.

Amsterdamse schoolbesturen laten vandaag in Het Parool weten dat de tijdelijke maatregelen om het lerarentekort in de hoofdstad op te vangen structureel worden. “Het klassieke onderwijsbeeld waarin we een leerkracht voor één klas zetten, gaat verdwijnen.”

De AOb reageerde furieus: ‘Met dit dwaze plan jaag je de laatste bevoegde leraren van de scholen’. Meer lezen!

Bron: AOb, nieuwsbrief van 30 januari

Werkdruk

Tweedaagse Platform Medezeggenschap (29 en 30 september)

Werkdruk, druk met werk en toch gelukkig?

Met deze vraag opende Wouter van der Toorn, zijn presentatie over de resultaten van de enquête die Platform Medezeggenschap MBO in 2021 onder haar aangeslotenen heeft gehouden. De respons bedroeg 80%, hetgeen volgens Wouter een objectief beeld gaf van de uitkomsten.

“In september 2018 publiceerde een trotse MBO Raad, dat in de nieuwe cao opgenomen was dat men met een werkdrukplan aan de slag ging om de werkdruk te verminderen en het werkplezier te verhogen”, opent Wouter zijn bijdrage. Werkdruk, werkplezier en werkgeluk zijn begrippen die voortdurend voorbijkomen als hij de zaal vraagt of en hoe ze werkdruk en werkplezier ervaren.

“Conclusie mag dus zijn, dat minder werkdruk, minder stress en meer werkplezier oplevert. En werkplezier aangeeft dat je plezier hebt in wat je doet. En bij werkgeluk kun je dus denken aan het feit dat je blij wordt van je werk. Ik denk dat ik het zo wel mag samenvatten”, zegt Wouter.

Hij vervolgt met; “de respons van 80% op onze enquête geeft ook aan dat ik u mag bedanken want zonder uw medewerking kunnen wij geen platform zijn van kennisuitwisseling. Maar nu even naar enkele uitkomsten. Ons onderzoek richtte zich op de effectiviteit van de werkdrukplannen en de hoofdvraag was; is er sprake van vermindering van de werkdruk in relatie tot het recht op instemming op de hoofdlijnen van de begroting? De resultaten vallen echter tegen; 30% geeft aan nog geen werkdrukplan te hebben, 56% van de respondenten beoordeeld het werkdrukplan als onvoldoende en 63% geeft aan dat onbekend is welke middelen vrijgemaakt worden voor het verlagen van de werkdruk”.

Volgens Wouter zijn er voor ondernemingsraden, op basis van het instemmingsrecht, mogelijkheden om de verlaging van de werkdruk door meer docenten in de klas op te nemen in de hoofdlijnen van de begroting en de inzet van extra personeel zichtbaar te maken in het meerjarenformatieplan.

“Afrondend wil ik u ook nog vragen om niet alleen de focus te leggen op de werkdruk, maar ook op duurzamere zaken als werkplezier en werkgeluk die op de lange termijn effectief zijn gebleken bij het verlagen van de werkdruk”.